Armand Maclot was een groot bewonderaar van Joseph Coosemans (1828-1904). Dit is niet zo verwonderlijk misschien aangezien hij zijn leermeester was aan het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten in Antwerpen. In 1943 schreef Maclot:
Rond het jaar 6 of 1877 kwam te Genk de goede meester Joseph Coosemans die daar jaren lang verscheidene maanden van t jaar doorbracht. (…) Welhaast wierd Coosemans beroemd door heel het land en onder de schilders van dien tijd door de prachtige tafereelen die hij te Genk en omstreken schilderde.
Deze getuigenis van Maclot zorgde lange tijd voor wat verwarring, of misschien beter wat teleurstelling. Als het jaartal dat Maclot neerschreef juist was namelijk zou dit betekenen dat het werk van Coosemans dat het Museum voor Schone Kunsten van Gent op het driejaarlijkse salon aankocht met als titel Avond in de Limburgse Kempen niet in Genk gemaakt zou kunnen zijn. Het schilderij toont een weids, moerassig landschap met knotbomen. Wie leven en werk van Coosemans kent weet dat er twee hoofdkandidaten zijn voor een landschap dat ergens in Limburg ontstaan zou zijn: Genk of Kinrooi.
Deze twee locaties zocht Coosemans regelmatig op en van daar uit trok hij het landschap in, op zoek naar een inspirerend onderwerp. Ook Kinrooi kende heel wat moerassige gebieden met knoestige bomen en Alphonse Asselbergs, een goede vriend van Coosemans, verbleef er vanaf september 1872 een viertal maanden in een kleine hut, afgewisseld ook met schildersuitstappen naar Genk. Het leek dus een uitgemaakte zaak dat de knotwilgen ergens in Kinrooise grond geworteld stonden.
Coosemans schilderde de knoestige bomen regelmatig. Het museum van Gent voegde later zelf nog een andere versie van hetzelfde landschap aan zijn collectie toe. En ook het Emile Van Dorenmuseum kocht enkele jaren geleden een andere versie van de knotbomen aan. Maar toen wisten we al met zekerheid: de knotbomen stonden in Genk! In de tussentijd hadden we namelijk het harde bewijs gevonden in het tijdschrift LIllustration Européene. In 1875 drukte zij een afbeelding af van een schilderij met de titel Une vue de Genck, Campine Limbourgeoise (Coucher de soleil). En er is geen twijfel: het zijn dezelfde knoestige bomen die we in deze afbeelding zien als in alle bekende versies ervan. In het tijdschrift lezen we verder:
Onze gravure gunt ons een blik op deze streek die vanuit verschillend oogpunt interessant is. Het is een reproductie van een geweldig doek van onze grote landschapschilder J. Coosemans. Deze kunstenaar heeft een opmerkelijke voorkeur voor Genk, een plek waarvan hij de poëzie volledig doorgrondt. Hij geeft de woeste natuur in al zijn aspecten met meesterschap weer. Dan weer maakt hij ons in deze gravure deelachtig aan een majestueus spektakel van een zonsondergang in de moerassen, dan weer gidst hij ons langs schaduwrijke en geurige paden naar een afgelegen gehucht of naar een helder beekje met groene oevers. Of hij neemt ons mee naar de eenzame heide die hij zo goed in schemerige kleuren en bewegingen vat. Het schilderij van deze eminente kunstenaar waarvan we deze reproductie maken, hangt op het salon van Kortrijk van dit jaar en is – onnodig het te vermelden – een rechtmatig succes.
Maar waar ergens in Genk zou Coosemans zijn schildersezel opgezet hebben om dit landschap te schilderen? We weten dat hij westwaarts kijkt, aangezien de zon aan de horizon ondergaat. Doordat de Sint-Martinuskerk ontbreekt in het beeld is het vermoeden dat het landschap zich verder westwaarts, voorbij de kerk moet situeren, en dat brengt ons richting De Broekskens. Dit erg natte gebied – de naam verwijst naar een broek, moeras – lag net buiten het centrum van Genk en liep door tot aan de vijvers van de Maten. Van knotbomen is er vandaag geen spoor meer te vinden, maar mogelijk in de jaren 1870 wel. Wie weet…