#74 - Leerling en meester

Driemaal is scheepsrecht. Dat was voor de jonge, ambitieuze kunstenaar Jac Douven (1908-2002) zeker zo bij zijn zoektocht naar zijn ideale leermeester.
Zijn leerlingschap begon Douven bij Charles Wellens, met wie hij als tiener doorheen de Limburgse Kempen trok. Hierover zei hij zelf, in een interview met Het Belang van Limburg in januari 1936:

“Technische sterkte [bracht] die rondreis van één jaar mij wel, doch wat mijn meester voortbracht en de wijze waarop hij mij naar zijn kunstopvattingen trachtte te kneden, waren me te sterk. Ik vluchtte letterlijk van hem weg.
Onze kapelaan - een man met rijken kunstzin - bracht mij in aanraking met Habex, de meester uit het mooie Genk. Ondanks al mijn eerbied voor zijn werk, kon ook zijn mystiek mij niet bekoren.
De open vrije natuur hield mij gevangen. Eindelijk vond ik den meester naar mijn hart: ik ging in den leer bij Maclot. Hèm dank ik mijn technische vaardigheid, hèm dank ik voor een groot deel wat ik geworden ben. Ongeveer drie jaar bleef ik in zijn huis en niet zonder ontroering en innigen dankbaarheid denk ik terug aan den meester en zijn dame die mij als hun kind liefhadden. En nog heden zijn onze betrekkingen als die van een vader tot zijn zoon en omgekeerd.”

Bij Armand Maclot (die zelf altijd met groot genoegen terugkeek op zijn eigen leermeester, landschapschilder Joseph Coosemans) vond Jac Douven wat hij zocht. En hij was zeker niet de enige, maar mogelijk wel de eerste. Na Douven volgden er velen, en als we kunstjournalist Jan Dessers mogen geloven, was dit niet zo vreemd:

“Voor de jongere schilders is een man als Maclot als een lichtbaken op de moeilijke weg van hun kunstenaarsloopbaan, dit door zijn verheven idee over de kunst, en door de eerlijkheid waarmee hij steeds getracht heeft zuivere hoogstaande kunst te scheppen.”

De band tussen leerling en meester was voor het leven. Bovendien koesterde Jac Douven een dierbare getuige van zijn tijd bij Maclot. Tijdens een van de schildersessies in het atelier in Maison Blanche aan de Molenstraat had Maclot zijn leerling namelijk geportretteerd in volle schildersactie. Het warme zonlicht stroomt door de gordijnen in overvloed het atelier binnen en zet de jonge schilder letterlijk in het licht. Dit fraaie olieverfschilderij kreeg Douven mee naar huis – vermoedelijk een cadeau - en wordt nog steeds in familiebezit bewaard.

Een tijd later – wanneer weten we niet precies – belandde een foto van het schilderij terug in handen van Maclot. En deze foto bewaren wij nu in de museumcollectie. Op de achterkant ervan staat, in het onmiskenbare handschrift van Armand Maclot te lezen:

“A pupil: Jac Douven painting in my studio 1932.
He became a very clever painter, but being married and having a half a dozen children, he had to become a good photographer. Makes still good pictures."
(vertaling:
Een leerling: Jac Douven, schilderend in mijn atelier 1932
Hij werd een begenadigd schilder, maar gehuwd en met een half dozijn kinderen, moest hij een goed fotograaf worden. Maakt nog altijd goede schilderijen)”

Een stempel onderaan geeft ook de fotograaf van dienst prijs: “Studio Jac Neerpelt”. Dit is de fotostudio van Jac Douven zelf. Zoals Maclot vermeldt, was Douven namelijk begonnen als fotograaf. Dit gaf hem een zekerheid van inkomen, want, zo gaat Maclot verder, hij was ondertussen vader van een groot gezin. Ook maakt Maclot in zijn woorden duidelijk dat hij een bijzondere waardering had voor zijn eerste leerling.

Maar enkele vragen blijven vooralsnog onbeantwoord. Waarom bezorgde Jac Douven aan Maclot een foto van zijn schilderij? En nog meer intrigerend: waarom noteerde Maclot al deze informatie op de achterzijde, en dan nog in het Engels? We bewaren in de collectie meerdere foto’s van schilderijen van zijn hand waarop hij de titel in het Engels schreef, maar een duidelijke reden hiervoor hebben we vooralsnog niet gevonden.
Suggesties zijn welkom. En harde bewijzen om ze te staven nog meer!