Een bijzonder en misschien weinig bekend aspect van landschapschilder Armand Maclot (1877-1959) is zijn levenslange gebondenheid aan de theosofie, het geloof dat alle religies en grote filosofieën uit een universele, tijdloze wijsheid stammen. Aan het einde van de negentiende eeuw ontstonden wereldwijd tal van genootschappen die de leer, in navolging van Helena Blavatsky, bestudeerden en promootten. In België was de Antwerp Branch een van de eerste theosofische genootschappen. De jonge Armand Maclot – hij was amper 22 toen – was een van de oprichters en negen jaar lang de eerste voorzitter. Ook nadat hij de voorzittersfakkel doorgegeven had, bleef hij een leven lang verbonden aan het theosofische genootschap. Later, in 1925, stichtte hij zelf nog de Branche Olcott, waarvan hij, tot aan zijn dood, de enige voorzitter bleef. De hoofdzetel van de Branche Olcott was gevestigd in de Molenstraat in Genk, in villa Maison Blanche.
Uit brieven van Maclot weten we dat hij vele boeken over esoterie en filosofie las en verschillende oosterse religies bestudeerde. Op een atelierfoto – vermoedelijk gemaakt in Maison Blanche in Genk - waarop we Armand Maclot zien met een Kempisch tafereel op de schildersezel, valt het boeddha-beeld op de kast achter hem onmiddellijk op.
Maclot legde zich niet enkel geestelijk toe op de theosofie, maar paste de filosofie ook toe op zijn eigen leven: hij werd geheelonthouder en vegetariër. Dat hij geen alcohol dronk onderstreepte Maclot zelf in een kleine schets, een zelfportret vol zelfspot, daterend uit 1909. Il ne boit pas, mais il fume (hij drinkt niet, maar hij rookt) noteerde hij naast de tekening waarin hij zichzelf schetste in zijn schilderstenue voor de zomer. Het geheelonthouderschap had voor Maclot dus duidelijk enkel betrekking op zijn alcoholgebruik en niet op het roken. Zijn pijp zien we dan ook in verschillende zelfportretten prominent aanwezig.
Onder de theosofen in die tijd bevonden zich vele kunstenaars. De bekendste is wellicht Piet Mondriaan, die Maclot in zijn jonge jaren mogelijk ontmoet heeft. Hun beider namen komen namelijk voor in een poëzie-album van Mary Simon, dat nu bewaard wordt in de collectie van villa Mondriaan in Winterswijk. In een schetsboek van Maclot uit 1905 uit de collectie van het Emile Van Dorenmuseum vinden we enkele mooie portretschetsen van deze Amsterdamse Mary Simon terug.
In de vroege twintigste eeuw stelden theosofische kunstenaars ook samen tentoon. De vraag stelt zich dan ook: waaraan herken je het werk van een theosofische kunstenaar? Helaas is daar geen pasklaar antwoord op te geven. Een opvallende constante is zeker een voorliefde voor het landschap en de natuur als onderwerp. Maar voor de rest zijn er geen specifieke kenmerken die je als typisch theosofisch zou kunnen omschrijven.
De meest treffende uitspraak over het theosofische in het leven en werk van Armand Maclot is misschien wel een citaat van een eerstehands-getuige: Jac Douven. Deze Neerpeltse kunstenaar kwam als jonge twintiger in de leer bij Armand Maclot en leerde hem intiem kennen. Hij zie ooit over zijn leermeester:
Over zichzelf was hij erg gesloten, ingekeerd. Ik merkte dat hij mediteerde. Hij had daarvoor een eigen kamertje. Daar zei hij echter niets over, laat staan dat ik er ooit binnenkwam. Maclot was een filosofische natuur en dat is ook te merken in zijn werk. Hij was eigenlijk nooit een pure impressionist. De natuur was voor hem geen klankbord voor alleen maar gevoelens en stemmingen. Het ging bij hem veel dieper en daarin bestond zijn persoonlijke religiositeit. Hij heeft eens letterlijk gezegd toen hij aangegaapt werd door de mensen die net uit de kerk kwamen: die mensen beseffen niet dat wij al die uren al schilderend hebben gebeden.