De Luikse landschapschilder Ludovic Janssen (1888-1954) belandde als jong academiestudent, net als vele van zijn medestudenten, in het spoor van zijn leermeester, Evariste Carpentier, voor het eerst in Genk.
De Limburgse Kempen zouden hem nooit meer loslaten. Hij kreeg, net als zijn grote voorbeeld Emile Van Doren, de eretitel le peintre de la Campine.
Janssen zocht vooral de desolate, eenzame Kempen op, met een duidelijke voorkeur voor de herfst- en wintermaanden.
Genk stond altijd op de planning wanneer hij weer op schilderstocht trok naar de Limburgse Kempen. Niet alleen woonde hier zijn studiegenoot van de Luikse Académie, Valérie Pholien, die gehuwd was met de zoon van de uitbaters van Hôtel de la Cloche, ook was hij erg goed bevriend met de familie Lowis-Claesen. Hier bleef hij ook overnachten.
Ludovic Janssen was een plein-airist in hart en ziel. Het landschap kon hij alleen ter plaatste, in open lucht ervaren en vastleggen. In een monografie over Janssen uit 1988 wordt hierover een getuigenis opgenomen van de Luikse schilder en graficus Paul Daxhelet (1905-1993):
Ludo was een schilder van de open lucht. Hij had een buitengewone vitaliteit. Hij wandelde geregeld 10 of 15 km. Dit was haast vanzelfsprekend. Hij vertrok met zijn rugzak vol materiaal en kwam terug met één of twee voltooide doeken! Hij was een uitmuntend tekenaar en een schilder met een zeldzaam meesterschap. Ik denk dat buiten de portretten hij nooit in zijn atelier schilderde. De open lucht, de lichtspeling van het moment, in de werkelijkheid van het leven, dat was zijn methode.
In de collectie van het Emile Van Dorenmuseum bewaren we verschillende kleine werken van zijn hand die hij in open lucht geschilderd heeft, zoals een zicht op de watermolen aan de Molenvijver.
Ludovic Janssen had de goede gewoonte om op de achterzijde van zijn werk alle informatie toe te voegen die we nodig hebben om het in onze inventaris te beschrijven.
Haast altijd signeerde hij zijn werk nog eens achteraan, en voegde er ook het adres van zijn atelier in Luik toe, toen gelegen aan de Rue des Eglantiers. Hij gaf zijn werken meestal een titel, zoals hier Vieux moulin à Genck. Hij dateerde meestal ook het schilderij en hier is dat niet anders. Hij noteerde Campine (Kempen dus) en de datum van april 1927. Daarnaast zien we op de achterzijde van dit molenzicht ook nog een klein opschrift, waaruit we kunnen afleiden dat hij dit kleine olieverfschilderij op karton schonk aan Henri Istace in februari 1928.
Janssen houdt niet van de Kempen zoals zij zich voordoet onder de straling van de zomerzon. Hij wordt veeleer aangetrokken door de droefgeestige, de sombere en grijze atmosfeer in wintertijd, die nochtans aan het landschap een groots uitzicht schenkt, in inniger overeenstemming met de essentie van de streek. In zijn doeken overheerst steeds een grijsbruine dominante. Alle kleuren zijn gedempt binnen de beperkingen opgelegd door deze eerder sombere atmosfeer, doch hij vermijdt er een grijze, wazige sluier overheen te leggen die menig schilder parten speelt.
Zo schreef een journalist in Het Belang van Limburg in 1952. Hoewel minder frequent, zien we hem toch ook soms in de zomermaanden in Genk. Zoals twee kleine werken op karton – die dus ook weer zonder twijfel in open lucht geschilderd werden tijdens een lange wandeltocht doorheen het Genkse landschap – overduidelijk zien. Ze tonen de zomerse schoonheid van het landschap in augustus 1931.
In de museumcollectie bewaren we ook een bescheiden fotoarchief over Ludovic Janssen, met enkele fotos ook van hem al schilderend in actie. Deze keer had hij zijn schildersezel niet opgezet in Genk, maar in Tongeren.