#41 - Paysages disparus

Schrijver en dichter Emile Verhaeren (1855-1916) was een van de vele schrijvers en dichters die zich lieten inspireren door Genk en zijn landschap. Hij verbleef regelmatig in Hôtel de la Cloche, zo lezen we in de biografie van Paul Servaes. Maar vaker nog verbleef hij in Opglabbeek.

Dat lezen we ook in het postuum verschenen 'Paysages disparus' uit 1917, met teksten van Verhaeren en geïllustreerd door schilder en etser Ferdinand Luigini (1870-1943). Ook de cover is van zijn hand en toont de weg met berken in de omgeving van Kattevennen die ook vele andere kunstenaars inspireerde. Een luxeversie van het boek, waarvan we een exemplaar bewaren in de collectie, bevat de originele en gesigneerde etsafdrukken.

In 'Payasages disparus' brengt Verhaeren een ode aan de stilaan verdwijnende landschappen uit zijn herinneringen. En hij begint met de Kempen die door de komst van de steenkoolindustrie een bijzonder grootse transformatie te wachten stond.
Verhaeren schrijft dat hij lange tijd verbleef in “le hameau d’Opglabeck". En het was de zee aan heide, het immense landschap dat hem er onnoemlijk bekoorde.

"L’automne y était magnifique. La fleur de bruyère y teintait l’étendue et l’on eut dit une mer mauve où le vent creusait des vallées et des montagnes mobiles. Au printemps, le sol y semblait plus endormi qu’ailleurs. L’hiver l’avait marqué d’une morsure âpre et profonde. Le gel y transformait la terre en un immense bloc insensible, qui sonnait sous le pas comme le bois ou l’airain. On ne pouvait croire que le renouveau le pénétrerait un jour avec les mille racines de ses plantes et les fibres souterraines de ses herbes."
("De herfst was er fantastisch. De heide bloeide tot aan de einder en het leek alsof een lila zee door de wind veranderde in valleien en beweeglijke bergen. In de lente leek de grond langer dan elders nodig te hebben om te ontwaken. De winter had er zijn ruwe en diepe sporen nagelaten. Het vriesweer veranderde er de grond in een immens, ongevoelig blok die onder de voetstappen klonk als hout of brons. Het was nauwelijks te geloven dat de lente er ooit in zou slagen om er binnen te dringen met duizend wortels van planten en ondergrondse vezels van zijn kruiden.”)

En in het bijzonder fascineerde hem de uitgestrekte Donderslagse heide, in 1648 het decor voor de bloedige Slag van Sint-Nicolaasdag tussen de Fransen en lokale bevolking. Het heidegebied strekte zich uit tussen de Kempendorpen Helchteren, Genk, Opglabbeek en Meeuwen.

Non loin d’Opglabeck s’étendait jusques à Genck « la bruyère du coup de tonnerre ». Elle était célèbre et redoutée. (…) Cette bruyère à cause de son nom répandait on ne sait quelle inquiétude. Elle était très vaste. Mille chemins la sillonnaient. Il fallait la connaître jusque dans les replis de ses bois pour l’oser traverser. L’égarement guettait chaque voyageur. Les soleils de l’aube et du soir la transformaient. D'après les heures, elle était différente au point qu’elle semblait autre. De hauts genévriers se postaient ci et là et faisaient le guet. Seuls, des bergers et leurs troupeaux la traversaient comme une grande vague isolée de son fleuve."
(“De Donderslagse heide strekte zich uit van in de buurt van Opglabbeek tot in Genk. Beroemd en gevreesd. (…) Deze heide verspreidde door zijn naam een soort van onrust. Ze was zeer uitgebreid. Wel duizend wegen doorgroefden de heide. Men moest er de weg kennen tot in de vouwen van zijn bossen om ze te durven doorkruisen. Verdwalen hing elke reiziger boven het hoofd. De opgaande en neergaande zon veranderden haar. Al naargelang van het tijdstip veranderde ze helemaal. Hoge struiken van de jeneverbes stonden hier en daar vol dreiging. Enkel de herders met hun kudden doorkruisten de heide zoals een grote golf weg van zijn rivier.”)

Wanneer Emile Verhaeren in 1917 bovenstaande herinneringen toevertrouwde aan het papier voor het boek 'Paysages disparus' claimde hij geen exclusiviteit op liefde voor de Kempen en zijn landschap. Ook “les peintres l’ont aimée.” (“de schilders hielden ervan”) Hij vernoemde vervolgens vier Kempenschilders die deze liefde op doek uitten: Heymans, Asselbergs, Coosemans, én Van Doren. In dit lijstje van vier was Van Doren veruit de jongste. Coosemans en Asselbergs waren al overleden, en Heymans, de meester van de Kalmthoutse School, was ondertussen al 78 jaar toen het boek verscheen. Dat Van Doren tussen deze namen, die hij allemaal bewonderde, stond, moet hem zeker de nodige trots en plezier gegeven hebben.

Verhaeren eindigt zijn ode aan de Kempen met het gedicht ‘Le Silence’, dat geïnspireerd werd op de Kempen die hij zo vaak opgezocht had.

Foto's:

  • Cover van het boek 'Paysages disparus' van Emile Verhaeren, met illustraties van Ferdinand Luigini.
  • De herinneringen aan Opglabbeek en Genk inspireerde Emile Verhaeren tot het gedicht 'Le Silence', opgenomen in 'Paysages disparus' uit 1917.